Bron: ir. J.A. van der Hoeve, drs. K. Emmens (2009). Amsterdam Allard Piersonmuseum Oude Turfmarkt 127-129 bouwhistorische opname.
Tot ver in de 14e eeuw lag het terrein van het Allard Piersonmuseum buiten de stadsmuren van Amsterdam. Vermoedelijk bestond het destijds uit enkele kleine eilanden in een scherpe bocht van de Amstel. Omstreeks 1380 werd dit gebied binnen de stad getrokken door verlegging van de muur en omgrachting. In dit nieuwe stadsdeel (ter plaatse van het Allard Piersonmuseum) vestigden zich in 1402 nonnen die waren aangesloten bij de Tertiarissen van St. Franciscus. Hun klooster stond onder de bescherming van St. Dionisius en werd St. Dionisius ter Lelie of kortweg ‘De Lelie’ genoemd. De kloosterlingen van ‘De Lelie’ werden ook wel de “Nieuwe Nonnen” Genoemd. Aan de noordzijde lag een sloot naast het klooster. Hier bevonden zich ook enkele gebouwen van de Nieuwe Nonnen. Deze sloot is in 1549 gedempt, toen zij grond afstonden om langs de Amstel een kade aan te leggen, de Oude Turfmarkt.
De Reformatie had grote gevolgen voor de verdere ontwikkeling van het terrein en de bebouwing. Als gevolg van het verbod op openlijke uitoefening van de katholieke godsdienst, werden alle kloosters opgeheven en herbestemd. In oktober 1579 sloten de regenten van het O.L.V.-gasthuis en het St. Pietersgasthuis een overeenkomst met de nonnen. Daarin werd afgesproken dat de goederen en inkomsten van de nonnen overgingen in handen van de regenten van de beide gasthuizen, maar dat zij wel recht hielden op huisvesting, enig huisraad en enige inkomsten. De kloostergebouwen zouden door de nonnen op 1 mei 1579 worden opgeleverd. Spoedig nadien waren de kloostergebouwen geschikt gemaakt voor de opname van zieken en andere bewoners van de beide gasthuizen. De kapel van de Nieuwe Nonnen werd als de officiële Gasthuiskerk aangeduid.
De brand die in 1645 de Nieuwe Kerk teisterde, had belangrijke gevolgen voor de Gasthuiskerk. Om de gelovigen van die gemeenschap kerkruimte te kunnen bieden, werd de Gasthuiskerk sterk uitgebreid. Daartoe werd de haaks op de kerk gelegen vleugel die als Manhuisvleugel aangeduid was, bij de kerkruimte getrokken. Beide bouwdelen, de Gasthuiskerk en de Manhuisvleugel, vormden vroeger de kern van het klooster van de Nieuwe Nonnen (ter plaatse van respectievelijk bouwdeel B en C).
De Gasthuiskerk werd in 1787 tijdelijk in gebruik genomen als kazerne voor de Pruisische troepen die in Amsterdam verbleven. Vanaf 1791 werd de kerkruimte in medegebruik ter beschikking gesteld aan de Hersteld Evangelisch Luthersen. In 1808 werden de Gasthuiskerk, de gasthuishuizen en enkele andere grote huizen aan de Oude Turfmarkt gekocht door het Koninkrijk Holland, zodat koning Lodewijk Napoleon er regeringsdiensten in kon vestigen. Na het vertrek van de Fransen in 1813, kwamen de Gasthuiskerk, gasthuishuizen en andere herenhuizen aan de Oude Turfmarkt in staatseigendom van het Koninkrijk der Nederlanden (1814).
In 1818 werd in de Gasthuiskerk het Grootboek der Nationale Schuld ondergebracht. In datzelfde jaar werd met een octrooi van Koning Willem I De Nederlandsche Bank opgericht, die medewerkers van de bij de aftocht van de Fransen geplunderde Caisse Nationale overnam Ook kreeg ze de beide gasthuishuizen van de Caisse Nationale (of Centrale Kas) ter beschikking.
De Nederlandsche Bank (DNB) kreeg de beschikking kreeg over twee van de gasthuishuizen aan de Oude Turfmarkt, waarin voorheen de Caisse Nationale was gevestigd. In 1864 kocht DNB van de Staat de vijf panden waarin ze gevestigd waren, aangevuld met twee panden ter linkerzijde (noordzijde), het gebouw van het Grootboek - de voormalige Gasthuiskerk- enkele andere aangrenzende panden en een onbebouwd terreintje) W. A. Froger werd benaderd om een ontwerp te maken voor een nieuw kantoorgebouw. Nadat het complex zonder schade de Tweede Wereldoorlog had doorstaan, werden nog meer panden aangekocht. Hoewel al eerder door DNB was overwogen om de bank naar een nieuwe locatie te verhuizen, werd dit pas in 1966 uitgevoerd: thans staat de DNB op het Frederiksplein.
In 1966 werd de gemeente Amsterdam de nieuwe eigenaar van het totale complex en dus ook van het hoofdgebouw van Froger en de beide vleugels die zich ter plaatse van de kloostergebouwen en de Gasthuiskerk bevinden. De verhuizing van de bank was tot stand gekomen door een grondruil met de gemeente Amsterdam. Deze laatste had ook het naastgelegen terrein van het Binnengasthuis in bezit, en zag mogelijkheden om het gebied tussen de Oude Turfmarkt, Kloveniersburgwal, Grimburgwal en Nieuwe Doelenstraat in te richten voor de Universiteit van Amsterdam (UvA). In 1969 begonnen onder leiding van architect J. (Jaap) Schipper de verbouwingswerkzaamheden om in het hoofdgebouw van W.A. Froger het universitaire archeologische museum te huisvesten, die pas in 1974 konden worden afgesloten door het aantrekken van museumarchitect D. (Dick) Elffers voor inrichting van het museum. Eind 1976 werd het museum geopend.